Ontstaan

Een geschiedschrijving van het USC begint onontkoombaar met de geschiedenis van de Universiteit Utrecht. Die werd gesticht De Universiteit is gesticht door de Staten van Utrecht, toen de soevereine macht. De Stichtingsacte is van 16 maart 1636. Op 26 maart 1636 werd de Academie geopend, waarmee de stichting voltooid werd. Op die dag werd aan de eerste Rector Magnificus het Grootzegel uitgereikt. op 26 maart 1636 als Academia Rheno-Traiectina Rhenus is de Romeinse naam voor de Rijn, Traiectum de naam van het Romeinse Limes-fort, aan de toenmalige loop van de Rijn. Dat fort stond op de plek die nu het Domplein is. (tot in de 20e eeuw sprak men vaak ook van Hoogeschool. De termen Universiteit, Academie en Hoogeschool zijn hier dan ook synoniem). 

Mariakerk_in_Utrecht_by_Pieter_Jansz._Saenredam_1636.jpg
Utrecht in 1636, de Mariaplaats. De tekening is gemaakt op 18 september van dat jaar door de schilder Saenredam. Links ziet men de toren van de Buurkerk, rechts de toenmalige Mariakerk, afgebroken in de 19e eeuw.

De Universiteit telde bij haar oprichting vier faculteiten: Theologie, Rechten, Geneeskunde en Filosofie. Er waren zeven (!) hoogleraren. En hoewel er in 1636 één vrouwelijke student, Anna Maria van Schurman, werd toegelaten –zij volgde de colleges vanuit een loge grillée ('van achter het gordijntje') – bleef het gedurende meer dan tweehonderd jaar zo dat een student een man was. Pas in 1880 werd voor de tweede keer een vrouw toegelaten. Vanaf 1636 konden studenten in Utrecht academische en doctorsgraden behalen die door andere universiteiten van Europa werden erkend.
Vóór 1917 had iedere aankomend student kennis van het Latijn.Latijn was ook lange tijd de onderwijstaal aan de Nederlandse universiteiten. Bij de wettelijke regeling van het hoger onderwijs in 1815 bepaalde artikel 66: "De taal van welke zich de professoren in de faculteiten, met uitzondering alleen van de hoogleeraren in de Nederduitsche letterkunde en de oeconomische wetenschappen bedienen moeten, blijft bij voortduring en uitsluiting de Latijnsche;”. (“Nederduitsche” betekent hier ‘Nederlandse’.) In de Wet op het Hoger Onderwijs die in werking trad op 1 oktober 1877 bepaalde artikel 80: "De lessen worden gegeven in het Latijn of in het Nederlandsch". Latijn werd nog als eerste genoemd, maar het betreffende wetsartikel zette de deur verder open voor Nederlands als de onderwijstaal. Zeker tijdens de eerste eeuwen van het bestaan van de Universiteit ook (enige) spreek-, schrijf- en versta-vaardigheid. Daar ligt de bron van het gebruik van die taal voor namen van gezelschappen, in zinspreuken, op bullen, in installatieformules en in sommige liederen. De klassieke Romeinse schrijvers zouden het Latijn zoals dat toendertijd gebruikt werd, overigens af en toe wel merkwaardig gevonden hebben.


Met de stichting van de Universiteit ontstond er naast een docentencorps ook een studentencorps. ‘Corps’ (en ook ‘korps’) komt van het Latijnse woord corpus. Dat betekent  Beknopt Latijnsch-Nederlandsch Woordenboek , Muller en Renkema, 1928  ‘lichaam’ maar ook ‘gemeenschap’, ‘geheel’. Uit dit generieke studentencorps (met kleine letter c) ontwikkelde zich, in de mist der tijden, het Utrechtsch Studenten Corps (met hoofdletter C). Niet volgens een blauwdruk, maar met horten en stoten, steeds reagerend op ontwikkelingen. Het USC kent geen oprichtingsdaad, geen oprichters en geen oprichtingsdatum. (Bekende kreet: “De Aarde is ook niet opgericht.”) Het is ontstaan en heeft de rechtsvorm van vereniging aangenomen. En in de loop van zijn geschiedenis heeft het Corps, in grote en in kleine stappen, vaster vorm gekregen. 

De vigerende Corpswet formuleert het dan (art. 3.1) Artikel 3.1: Het Utrechtsch Studenten Corps is ontstaan als de natuurlijke gemeenschap van studenten te Utrecht ten tijde van de Academia Rheno-Trajectina, gesticht op zesentwintig maart zestienhonderd zesendertig, en kent derhalve geen oprichtingsdaad, geen oprichters en geen oprichtingsdatum. Het Utrechtsch Studenten Corps viert de lustra van de Universiteit Utrecht, derhalve met als ijkjaar zestienhonderd zesendertig. De eerste gedocumenteerde zodanige viering (dat jaar een Bacchus-maskerade) vond plaats in zeventienhonderd zesendertig ter gelegenheid van het honderd (100) jarig bestaan van de Academie.

En voorts:

Artikel 4.2  De Utrechtsche Studenten Sociëteit viert zesentwintig februari achttienhonderd zestien als haar Dies Natalis (Geboortedag) en viert haar lustrumdies derhalve met als ijkdatum zesentwintig februari achttienhonderd zestien.   
ook zo: “Het Utrechtsch Studenten Corps is ontstaan als de natuurlijke gemeenschap van studenten te Utrecht…” en het “…viert de lustra van de Universiteit Utrecht, derhalve met als ijkjaar 1636”. Dat die natuurlijke gemeenschap – in voorbije eeuwen  honderd tot een paar honderd man Schattingen op basis van gecombineerde secundaire gegevens lopen uiteen, maar er wordt vanuit gegaan dat er gedurende de hele periode tot de negentiende eeuw nooit meer dan 300-400 studenten tegelijk waren. De inschrijvingsregisters van de universiteiten in de vroegmoderne periode zijn zeer onbetrouwbaar. Voor 1786 zijn er bijvoorbeeld slechts 21 studenten ingeschreven bij de rector. Veel studenten schreven zich echter niet in bij de universiteit, maar volgden colleges bij de hoogleraren die zij apart moesten betalen. Voor Utrecht komt daar nog bij dat studenten niet zoals in andere universiteitssteden belastingvrijdom genoten op alcoholische drank (dat was in die steden soms een reden zich wel in te schrijven, maar dat voordeel gold in Utrecht niet).
L. J. Dorsman, hoogleraar Universiteitsgeschiedenis, Utrecht Universiteit, schriftelijke mededeling.
in een compacte stad– niet meer bestaat, doet aan de ontstaansgeschiedenis niet af.

afbeelding_lustrum_affiche.jpg
Ook dit lustrumaffiche van 1911 wijst op de bron van de lustrumvieringen van het USC: ''Utrechtsch Studentencorps. Historische Feesten ter gelegenheid van het 55e Lustrum der Hoogeschool.'' Telt vanaf 1636.