Mijlpalen van het USC
“The past is never dead. It's not even past.”
William Faulkner
26 maart 1636: Stichting van de Universiteit.
1736: Ter viering van het honderdjarig bestaan van de Hoogeschool trokken “de Heeren Studenten” in een optocht met paarden (een cavalcade) door de stad. (Zie de plaat in Het Utrechtsch Studentenleven 1636-1936, bekend als de de Corpsbijbel, tegenover bladzijde 80.) Het thema van de optocht was de Romeinse god Bacchus, de god van de wijn en de dronkenschap. De deelnemers waren naar dat thema verkleed. Men ziet een oervorm van de Maskerade. Het ging om zo’n twintig studenten, maar zij werden "gevolgd van een zeer groote meenigte volks, ’t welk over d’ongewoone en fraeie vertooning zijn verwondering en genoegen betuigde". Bacchus mag weinig serieus klinken, er werden ook penningen geslagen met een Latijnse tekst, in vertaling: De zaal der vrijheid is de tempel der wijsheid; nadat de monsters bedwongen waren, zijn de kunsten herwonnen. Dat dan weer wel. In deze lustrumviering ligt de oorsprong van de Maskerade-traditie en van de traditie om bij lustra penningen te slaan.


Het eerste lustrum ten aanzien waarvan melding gemaakt wordt van ‘de Maskeradecommissie’ is 1836 (Corpsbijbel, blz. 103, voetnoot). Maar dat bij het USC de commissie die het lustrum organiseert niet suf Lustrumcommissie genoemd wordt, vindt zijn oorsprong in die Bacchusmaskerade.
1786: Bij de viering van het 150-jarig bestaan, op 31 mei, waren de studenten naar een verslag in de Utrechtsche Courant “en corps” aanwezig. Zij organiseerden een erewacht voor "de Heeren Professoren en Curatoren" en trokken nadien in een stoet door de stad. Het grootste deel van hen te voet, gevolgd door ruim 30 man te paard. Zij droegen kokardes en linten, er was muziek, voorop droeg men een voor deze gelegenheid vervaardigd Academievaandel, nadien bewaard in het Corpsmuseum. (Van Vredenburch, Van Vredenburch vergist zich hier overigens twee maal. Hij geeft als datum voor de dag van erewacht, stoet door de stad en nadien diner in ‘Plaats Royal’ abusievelijk 30 mei en vermeldt bij zijn afbeelding van ‘Plaats Royal’,
(zijn plaat VII) verkeerdelijk 1 juni. blz. 46-47, Corpsbijbel, blz. 53-54). Men ziet de oervorm van de Intocht.
’s Avonds hadden de deelnemers een diner met 260 aanzittendend.w.z. dat het overgrote deel van de studenten meedeed in het toenmalige hotel ‘Plaats Royal’ in de Minrebroederstraat. De studenten hadden georganiseerd dat dit ‘logement’ met een fraaie Illuminatie was versierd. Daags daarna was er ook nog een academische promotie More Majorum (‘met de kap’) More Majorum betekent ‘naar de gewoonte der voorouderen’; de Nederlandse term is ‘promotie met de kap’.Voor een beschrijving van deze, voor de hedendaagse lezer ietwat lachwekkende plechtigheid zie Van Vredenburch, blz. 199. van vier juridische kandidaten, waarna een feestelijke optocht van de gepromoveerden en hun paranimfen. In die optocht reden de ruiters van de vorige dag mee, een cavalcade, zie afbeelding. Het lijkt erop dat sommige andere secundaire bronnen deze cavalcade ten onrechte houden voor de essentie van de viering van het 150-jarig bestaan.




1793: Optreden van de Senatus Veteranorum Glirium Het Latijnse woord glis betekent letterlijk veldmuis of hazelmuis. (Glirium is de tweedenaamvalsvorm, meervoud.) Het lijkt in dit verband ‘rat’ betekend te hebben, ironisch gebruikt, waarbij rond 1793 de overdrachtelijke betekenis positiever was dan de huidige – meer iets van ‘gehaaide jongen’. (Latijn voor ‘rat’ is rattus of mūs. Dat wist iedere student in die tijd. Maar er werd gekozen voor een ander woord.)Veteranus betekent hier oud. De naam wordt wel vertaald als 'De Senaat van oude rotten' (waarbij bedacht moet worden dat ‘rot’ een, nu verouderde, woordvariant van ‘rat’ is). Dat dit de vertaling is, is te sterk uitgedrukt. Een vertaling uit de tijdsperiode van het bestaan van deze senaat is er niet. Daar was geen behoefte aan. ‘Iedereen’ beheerste Latijn. (voor de betekenis van Glirium, klik met de cursor op de onderstippelde passage), de eerstede eerste, blijkens een verklaring van de Academische Senaat van 9 januari 1818. Utrechtse groensenaat die aankomende studenten die groentijd gelopen hadden, installeerde tot 'doctor'. Oftewel opnam "intra numerum sodalium" (Corpsbijbel blz. 72), dat is: ‘binnen de rij der leden’ van het Utrechtsch Studenten Corps.
Het Grootzegel van de Senatus Veteranorum Glirium. De zinspreuk luidt: “Quo non nocet arripe” te vertalen met ‘Zó, dat het niet schaadt, grijp het !’ De afbeelding toont een knaagdier dat door de tralies het spek uit een openstaande val grijpt, dus zonder dat het hem schaadt. Op de achtergrond is de stadswacht De stadswacht?
Bedacht moet worden dat deze Senaat groenen installeerde tot ‘doctor’ en wel tot ‘doctor artium liberalium’ (in de vrije kunsten). Deze ‘kunsten', drie in getal, waren: ten eerste "virgines amplexu tenere" (jonge vrouwen omarmen), ten tweede "ampullas vini ebibere” (flessen wijn uitdrinken) en ten derde "fenestras jactibus destruere" (ruiten inwerpen). (Corpsbijbel, blz. 73 en 377.) Een verband tussen die laatste kunst en de afbeelding van de stadswacht is aannemelijk. in actie.
Datering ontstaan USC
De Corpsbijbel maakt het terechte punt (blz. 41): “Ontgroening heeft geen zin indien dengene die zich daaraan onderwerpt niet de opneming in een anders voor hem ontoegankelijken, maar toch begeerenswaardigen kring in het vooruitzicht gesteld wordt.” Inderdaad. Met genoemde installatie door de Senatus Veteranorum Glirium is het generieke studentencorps (zie paragraaf Ontstaan) onmiskenbaar tot een vereniging geëvolueerd. Maar er kan ook gedacht worden dat eerdere manifestaties reeds duiden op het ontstaan zijn van een vereniging. Bijvoorbeeld de lustrumviering van 1786 of de ontvangst van Prins Willem IV in 1747 Het jaar van het einde van het Tweede Stadhouderloze Tijdperk in Holland, Utrecht, Zeeland en Overijssel. De nieuwe stadhouder werd in de stad Utrecht plechtig ontvangen en ingehuldigd. Daarbij speelde de gemeenschap van studenten een belangrijke rol. (Corpsbijbel blz. 48-52). Het ontstaan van het USC ligt nu eenmaal in de mist der tijden. Ook de Corpsbijbel (blz. 41) houdt zich wat dit punt betreft op de vlakte: “… in den loop van de achttiende eeuw … Zoowel het begrip Senaat als het begrip Corps beginnen zich af te teekenen."
Aanvankelijk kende de aanduiding Utrechtsch Studenten Corps meerdere spellingsvarianten Zoals ‘Utrechtsche Studentencorps’ en ‘Utrechtsche Studenten-Korps’ en werd die nog niet consequent gebruikt. Door die installatie werd de student ‘ontgroend’ d.w.z. hij was daarna niet meer ‘groen’.
Deze Senaat In de geschiedenis van buitenlandse corpora als Leiden en Amsterdam spelen elkaar beconcurrerende groensenaten en uiteindelijke vereniging onder het Collegium respectievelijk den ISSA een grote rol. Een zodanige concurrentie speelde in Utrecht niet. Wel was er, zoals verderop besproken, een experiment met twee ‘broedersenaten’ (1831-1848) en voorts een splitsing, gevolgd door een hereniging (1855-1860). werd door de Academische Senaat gezien als de vertegenwoordiger van alle studenten en was het eerste niet-tijdelijke college van studenten dat zich tegenover het corps van gezamenlijke studenten kon laten gelden (Corpsbijbel blz. 68-75).
1811: De Universiteit gedegradeerd tot ‘école secondaire’ (ons land maakte toen deel uit van het Franse Keizerrijk).
1812: De Senatus Veteranorum Glirium onder de Franse machthebbers ontbonden. Aan dat bewind kwam spoedig een eind – op 1 december 1813 werd de Prins van Oranje uitgeroepen tot Soeverein Vorst, als Willem I.
11 februari 1814: Een besluit van het Stadsbestuur van 4 december 1813 tot herstel van de Universiteit, werd op 11 februari 1814 door de Soeverein Vorst ondertekend. (Corpsbijbel, blz. 87-88). Soms leest men 1813 vermeld als jaar van herstel. Herstel van de Universiteit door Willem I. Door dit herstel ontstond het vooruitzicht dat er weer normaal gestudeerd kon worden.
26 februari 1814: Als reactie op dat perspectief: oprichting door 5 oud-Glires en een zesde student, Van Vredenburch, blz. 124
Glires is de eerstenaamvalsvorm van Glirium. Zie ook de eerste noot bij 1793. van het college dat of Senatus Veteranorum of Rector et Senatus Veteranorum genoemd wordt (veteranus was in die tijd het woord voor een bepaald type ouderejaarsstudent, hier in die betekenis gebruikt). De oprichters hadden kunnen besluiten tot herstel van de Senatus Veteranorum Glirium, doch zij kozen een andere weg. Maar men kan wel oordelen dat de toorts die in 1793 werd ontstoken, door de nieuw opgerichte Senaat werd opgenomen. Die Senaat koos tot zinspreuk: “Misce stultitiam Horatius had hierbij niet een alcoholische stultitiam op het oog. consiliis brevem, dulce est desipere in loco” (Horatius Horatius schreef 4 boeken met Oden (Carmina), deze werken worden beschouwd als een hoogtepunt in de Romeinse lyriek. De zinspreuk komt uit het vierde boek, twaalfde ode (De vaste wijze van noteren is Od. 4, 12. De Corpsbijbel vermeldt, pagina 89, abusievelijk Od. 12, 4. Ook is de daar gegeven vertaling niet sterk.) ) dat is ‘Meng een korte zotheid in uw beraadslagingen, het is zoet om te rechter tijd locus betekent naast ‘plaats’ o.a. ook ‘tijd’; in loco betekent ‘te rechter tijd’. (Beknopt Latijnsch-Nederlandsch Woordenboek , Muller en Renkema, 1928) dwaas te doen’. (Of vertaald naar een eigentijds register: 'Doe ff een geintje in je meeting, het is vet om soms even maf te doen.') Ook dit college nam het bestuur van het Utrechtsch Studenten Corps op zich en trad op als groensenaat. De honoraire leden vormen met de in functie zijnde senatoren het gezelschap Senatus Veteranorum.

26 februari 1816: Ter gelegenheid van zijn tweejarig bestaan richtte de Senatus Veteranorum, binnen het USC, een subvereniging De Corpsbijbel behandelt de USS PHRM dan ook als een van de Corpsgezelschappen (blz. 237, 239). op. Op genoemde datum werd de Utrechtsche Studenten Sociëteit geopend Een eerste “Reekening van Ontvang en Uitgaaf” dateert van 29 januari 1816, dan reeds hebben 56 leden contributie betaald (Corpsbijbel, blz 243). De dag van de feitelijke opening is immer als de Dies Natalis beschouwd. . Wanneer de Sociëteit haar zinspreuk aannam, staat niet vast. In ieder geval in 1822 Van Vredenburch verwijst (blz. 149, voetnoot 1) naar een aan de geschiedenis van de sociëteit gewijd artikel in Minerva, een overwegend 'Utrechts' studentenblad, van 12 februari 1891. Daar staat geschreven: “Of de societeit reeds dadelijk P.H.R.M. is genoemd, vinden we niet vermeld; echter evenmin dat later die naam is aangenomen. Eene wet uit 1822 draagt voor ‘t eerst die naam, of liever die zinspreuk, want nog thans is de eigenlijke naam onzer kroeg: Utrechtsche Studenten-Societeit onder de zinspreuk: Placet Hic Requiescere Musis." (Een enkele kennelijke spelfout in het Minerva-artikel werd hier gecorrigeerd.) wordt het Placet Hic Requiescere Musis gebruikt. De spreuk is te vertalen als ‘Het behaagt de muzen hier te rusten’ (musis opgevat als dativus), maar ook als ‘Het behaagt hier te rusten van de muzen (de studie)’ (musis opgevat als ablativus). De zinspreuk werd tot naam. De Sociëteit was aanvankelijk gevestigd bij Coops in de Servetsteeg.
Het USC had in die tijd zozeer vaster vorm aangenomen dat oprichting van een sociëteit kon slagen. (Rond 1800 was vanuit het USC de sociëteit ‘Bij Bart’, later ‘Concordia’ geheten, opgericht doch die was na enige tijd geïmplodeerd.) Het USC en de USS PHRM zijn verschillende entiteiten. Gedurende meer dan 50 jaarIn 1868 werd bepaald dat een Corpslid automatisch Sociëteitslid werd. In 1873 werd die regeling weer afgeschaft. Nog weer later kwam het opnieuw tot een automatische combinatie van de twee lidmaatschappen. na de oprichting in 1816 kon men Corpslid zijn zonder Sociëteitslid te zijn (Corpsbijbel, blz. 163 en 245). Sterker nog, er was aanvankelijk een gestreng ballotage-systeem. Vooral in de eerste jaren zijn de gedeballoteerden legio (Corpsbijbel blz. 245). Uiteraard kwam in die tijd het Corps dan ook niet bijeen in het gebouw waar de Sociëteit gevestigd was. Corpsvergaderingen en Publieke Senaatsvergaderingen vonden elders plaats, bijvoorbeeld in het Maliehuis (Van Vredenburch, blz. 134) of in het Groot-Auditorium (Corpsbijbel, blz. 126).
De USS werd tot in oktober 1969 geleid door de 'Commissie van Bestuur van de Utrechtsche Studenten Sociëteit PHRM', ook bekend als de Kroegcommissie. De eerste Kroegcommissie, in februari 1816, bestond uit vier man, van wie drie senatoren-oprichters.
1823: Publicatie van de eerste Almanak voor de Studenten aan de Akademie te Utrecht. Deze eerste almanak en die voor het jaar 1824 werden samengesteld door ene J. Scheltema, die daartoe “door eenige studenten uitgenoodigd” was. Scheltema was griffier bij het Militair Gerechtshof. Geen student dus. Het voorwoord bij de Almanak voor 1823 is gedateerd op 24 januari van dat jaar. Nadien verscheen steeds de almanak voor een bepaald jaar aan het einde van het voorafgaande jaar. Bij de Almanak voor het jaar 1825 trokken de studenten de zaak naar zich toe. De samenstellers zijn aanvankelijk anoniem. De Almanak van 1834 meldt voor het eerst de namen van de leden van de “Commissie ter redactie van den Almanak”.Eind 1940 verscheen de Almanak voor 1941, de 119e jaargang. In juli 1941 werd het USC door de Duitse bezetter ontbonden. Geen USC-almanakken voor 1942-'45. De Almanak voor 1946 werd geteld alsof er geen onderbreking had plaatsgevonden, “124e jaargang”. Wat er van de redelijkheid van die wijze van tellen ook zij, dit werd voortgezet. Almanak voor 1965, 143e jaargang. De Almanak voor 1966 werd -foutief- opnieuw geteld als de 143e jaargang. Jarenlang waren redacties zich kennelijk niet bewust van deze vergissing. Zij keken naar de vorige almanak en telden er één bij op, tot en met de Almanak voor 2022, abusievelijk geteld als de 199e. De redactie van de Almanak voor 2023 was wel op de hoogte van genoemde telfout. En koos ervoor die te continueren: ‘200e' jaargang. Binnen het gehanteerde systeem is het in werkelijkheid natuurlijk de 201e jaargang.
Immers: 1823 1e, 1923 101e, 2023 201e.
Perspectief op de ontwikkelingen van 1831 en van 1848: Er is wel gedacht dat er vóór 1831 geen theologiestudenten konden worden geïnstalleerd. Maar de Senatus Veteranorum Glirium installeerde studenten van alle faculteiten, ook van de faculteit Theologie. (Van Vredenburch, blz. 219, 220). En ook vóór 1848 installeerde de Senatus Veteranorum ‘theologanten’. Eveneens stond het lidmaatschap van het oudste Corpsgezelschap, de Sociëteit, Corpsbijbel blz.245. voor hen open. En het kwam voor dat er een theologiestudent lid was van de Senatus Veteranorum. Constitutie Senatus Veteranorum Toch hadden de toekomstige dominees een afwijkende positie binnen het USC.Daarin speelde een rol dat, in een tijd van orthodoxie, de gemiddelde theologiestudent andere godsdienstige, en in het kielzog daarvan heel andere maatschappelijke en persoonlijke opvattingen had dan de gemiddelde student aan een van de andere faculteiten. In overleg met en met instemming van de Senatus Veteranorum kwam het tot: 1831: Oprichting van een aparte groensenaat voor theologiestudenten, de Senatus Theologorum. Die oprichting moet gezien worden in het licht van het feit dat het USC voortdurend aan experimenten deed en doet.

1848: Na zeventien jaar voegde, in de beeldspraak van Van Vredenburch Van Vredenburch, blz. 126, het afgetakte zijriviertje, de Senatus Theologorum, zich weer bij de hoofdstroom, de Senatus Veteranorum. Op 22 mei 1848 werd het samengaan van beide senaten in gang gezet Op die dag werd een voorstel daartoe van de Senatus Veteranorum door zijn “doctoren” (=corpsleden) met overweldigende meerderheid aanvaard. Overleg over de verdere procedure en over de nieuwe wet volgde. De installatie van de eerste gefuseerde senaat vond plaats op 19 juni 1848 in het Groot-Auditorium (= de Aula) van de Universiteit. . Bij dit samengaan maakte de Senatus Veteranorum de zinspreuk van de Senatus Theologorum tot de zijne: “Amicorum consensus virtutem alit gaudiumque” dat is ‘Der vrienden eendrachtIn dit zinsverband is ‘eensgezindheid’ niet een goede vertaling van consensus. Er is in het USC ruimte voor vele gezindheden. Die geven ‘eendracht’ (woordenboekbetekenis: het samenwerken en -leven zonder dat geschillen de overhand krijgen) juist diepte en kleur. We zingen dan ook niet:
‘… dan houdt er d’eensgezindheid stand’. voedt de deugd en de vreugde’."Vreugde is een ernstige zaak, die niet lichtvaardig verwaarloosd mag worden. Vreugde is geen lichtzinnigheid, geen lolbroekerij, zij is de kleine zuster van het geluk.”, dixit de honorair senator C.R.C. Wijckerheld Bisdom in 1976 in zijn beantwoording, namens de reünisten, van de rede waarmee de toenmalige Rector zojuist het Lustrum geopend had.


Dit samengaan staat bekend als de Vereeniging der Wetten, en wel de wetten van de beide senaten. Uit de bronnen krijgt men de indruk dat rond de periode van twee senaten gevolgd door vereniging, theologiestudenten een meer reguliere positie binnen het USC gingen innemen. Als opgemerkt in de paragraaf Ontstaan, heeft het USC in de loop van zijn geschiedenis, in grote en in kleine stappen, vaster vorm gekregen. Daarbij verschoof ook de rol van de Senaat. De Senatus Veteranorum Glirium was vooral een groensenaat, daarbij vergeleken was zijn bestuurlijke rol bescheiden. Vaster vorm van het USC en een toenemende bestuurlijke rol van de Senaat zijn twee samenhangende bewegingen, twee kanten van een-en-dezelfde medaille. Vooral in de decennia na 1848 werd de bestuurlijke rol van de Senaat groter. Er is wel gedacht en geschreven, ook van USC-zijde, dat 22 mei 1848 als het begin van het USC gezien moet worden Zo is ook, gedurende een periode, 1848 als oorsprongsjaar van de Senaat gezien. Nadat in 1839 het 25-jarig bestaan herdacht was (telt vanaf 1814), gebeurde dit in 1873 opnieuw (telde, ten onrechte, vanaf 1848). In ieder geval in 1914 had men zich herpakt. Toen werd, historisch correct, het eeuwfeest van de Senaat gevierd. (Van Vredenburch, blz. 125-126). Die gedachte is een overschatting van de betekenis van het experiment met de twee broedersenaten en een fatale onderschatting van het studentenlichaam zoals dat zich vanaf de 18e eeuw tot 1848 reeds ontwikkeld had. Zie ook het kader bij 1793.Senaten hadden aanvankelijk wisselende aantallen leden, de senaat die in 1848 aantrad, bestond uit 12 man. Verspreid over het jaar vonden er wisselingen plaats van functie of van individuen. In 1874 komt er orde in. Vanaf dat jaar wisselde de Senatus Veteranorum in principe eenmaal per jaar in zijn geheel en bestond deze, tot in 1969, uit vijf man.

1855: Afsplitsing van een deel van het USC. De afgescheiden leden vormden een nieuwe vereniging,Voor de vermakelijke details: Corpsbijbel blz. 136-144, Placet Hic Requiescere Musis 1816-2016 blz. 15-19. Mutua Fides. In 1860 vond hereniging plaats. 1864: Eerste uitgave van de Vox Studiosorum.Vertaald: 'De Stem der Studenten'. De Vox begon als een landelijk studentenblad, met redacties in Leiden en Utrecht en met correspondenten, later ook wel redacties, in andere steden. In 1893 gooide de Leidse redactie het bijltje erbij neer. De Utrechtsche redactie ging een tijdlang door met een landelijk blad. Maar geleidelijk werd de Vox een Utrechts tijdschrift en de periodiek van het USC. In 1912 werd het tevens het blad van de UVSV.1901: De sociëteit PHRM betrekt het huis dat aan ’t Janskerkhof ligt, het geliefd Geel Kasteel. Op 23 april van dat jaar werd het gebouw ingewijd, met o.a. een muzikaal matineeprogramma en een diner.


1910: Oprichting Utrechtsche Jongelieden Zangvereeniging Coers’ Lied.

F.R. Coers Frzn. (1868-1937) Voor meer informatie zie de Corpsbijbel blz. 343-347 en kijk op nl.wikipedia.org
Op het platbeeld van Coers in het Academiegebouw en ook in sommige publicaties over hem, staat als diens geboortejaar 1870. Het hier vermelde 1868 is gebaseerd op de geboorteadvertentie in de Javabode in april 1868 en op de Nederlandsche Staats-Courant van 7 & 8 augustus 1887, blz. 2 (vermelding, met opgave van geboortedatum, van het behalen van het Staatsexamen). , of Frits den Mensch, een door hem wel gebruikte nom de plume, verschooning, pennenaam, liep groentijd in 1887 en was lid van het USC tot 1930 (d.w.z. gedurende 43 jaar). Hij studeerde Geneeskunde, maar wijdde zich tevens en nadrukkelijk aan het bevorderen van het Nederlandsche Lied en van de Groot-Nederlandsche Gedachte. Op de sociëteit entameerde hij ‘zangborrels’ en ‘bierjolen’ waarbij de liederen weerklonken. “Door het bier tot het lied !” was een van Coers’ motto’s, een motto dat hij echter niet bij zang buiten PHRM liet gelden. Hij behaalde zijn semi-artsexamen, maar daarna legde hij de medische studie neer. Wel bleef hij ingeschreven als student. Zijn Opus Magnum is het vierdelige Liederboek van Groot-Nederland (vanaf 1897). Er bestond in het USC al een zangtraditie, maar Frits Coers maakte het Utrechtsch Studenten Corps waarlijk tot een zingend studentencorps.
1931: Opening van het Corpsmuseum op de zolder van PHRM.
1940: PHRM door de Duitse bezetter gevorderd (juli) en in gebruik genomen als commandopost van het Duitse leger. Het USC en de vereniging Utrechtsche Studenten Sociëteit PHRM vestigden een noodsociëteit in een toevallig leegstaande herensociëteit, Tivoli geheten, in een gebouw hoek Wittevrouwensingel-Nachtegaalstraat.
1941: Op 24 juni houdt Rector Senatus Veteranorum in de Domkerk zijn Lustrumrede, een rede met een onmiskenbaar anti-Duitse strekking. (Voor meer informatie over dit gedenkwaardige lustrum, zie hieronder De lustra van 1736 t/m 2021 en zie Het Utrechtsch Studentencorps 1936-1986, blz. 36-40.) In juli werden het USC, de USS PHRM en andere studentenverenigingen door de Sicherheitsdienst verboden en ontbonden. ‘Vuile Beekman’ trad op als liquidateur. Er werd nadien geprobeerd – clandestien – het corpsleven zoveel mogelijk te laten doorlopen, waarbij de benaming Utrechtsch Studenten Corps en rechtstreekse betrokkenheid van de Senaat vermeden werdenWel stelde de Senaat op 5 februari 1942 het 'Consilium' in, als college dat leiding moest geven aan de groep van studenten die deel uitgemaakt had van het nu ontbonden USC. Het Consilium heeft deze taak een jaar kunnen uitvoeren, nadien nam een tweemanschap die opdracht op zich. (Het Utrechtsch Studenten Corps 1936-1986, blz. 43-46). Bij de installatie in de herfst van 1941 werden de novitii door honorair senatoren maar in aanwezigheid van de Senatus Veteranorum geïnstalleerd in “de natuurlijke gemeenschap van Utrechtse studenten”. Met deze benaming werd rechtstreeks teruggegrepen op de oorsprong van het USC.

1945: Op maandag 7 meiIn Het Utrechtsch Studenten Corps 1936-1986, blz. 55, wordt maandag 8 mei, een dat jaar niet bestaande datum, genoemd als dag van Van Rhijns actie. De datum van het binnentrekken van de geallieerde troepen staat vast. Ook dat Burgemeester Ter Pelkwijk vroeg in de ochtend van 7 mei opdracht gaf om vanaf 11:30 uur de klokken te luiden. Gezien Van Rhijns verslag: “…Om half twaalf begonnen de klokken van de Dom te luiden, ten teeken dat de stad nu werkelijk was bevrijd”, betrad hij op 7 mei PHRM., de dag dat Britse en Canadese troepen de stad Utrecht binnentrokken, zette de honorair senator Th. van Rhijn , praeses van de Corpscommissie 1945, als eerste weer voet in PHRM. Hij was uit Haarlem komen fietsen. Deze Corpscommissie (van een geheel andere aard dan de diverse ‘gewone’ corpscommissies die er krachtens de Corpswet bestaan) was een in 1944 opgericht ad hoc-orgaan met als doel herstel naar een normale situatie te bewerkstelligen. Van Rhijn werd hoffelijk ontvangen en rondgeleid door de Duitse commandant. De praeses noteerde: “De ravage was groot (…) Soldaten hingen er rond, aten wat, wachtten op de ontwapening. Boven waren alle kamers als slaapgelegenheid ingericht. (…) Alles was vies en vuil. Al het moois van vroeger was eraf. (…) De stank was onverdraaglijk."
Maar de Sociëteit ging weer open, officieus op 7 juni, op 7 augustus officieel (Het Utrechtsch Studentencorps 1936-1986, blz. 67.) Op 14 juli werd de Corpscommissie 1945 gedechargeerd en een nieuwe Senaat geïnstalleerd door de Senaat die eind 1940 was aangetreden. In een proclamatie van 30 juli werd gesproken over de “herrijzing” van het USC dat “vanzelfsprekend nooit opgeheven doch slechts gekneveld en uitgeplunderd werd”.
1959: Aankoop door de USS PHRM van de panden aan de Boothstraat
1962: Opening, door Prins Bernhard, van de Nieuwbouw aan de achterzijde van het Gele Huis.
1965: Oprichting Stichting Utrechtse CorpsHuizen (de SUCH) Perspectief op het besluit van 1969: Ruim 140 jaar had een systeem goed gewerkt. Rector et Senatus Veteranorum bestuurden de vereniging het Utrechtsch Studenten Corps. De Commissie van Bestuur leidde de vereniging USS PHRM. Commissarissen waren veelal derdejaars; senatoren vierde-, vijfde- of zesdejaars. Er waren niet zelden mensen die na een commissiejaar toetraden tot de Senaat. Dat droeg bij aan wederzijds begrip en goede samenwerking. Begin jaren ’60 stopte die praktijk van zowel Commissie als Senaat doen. Geleidelijk groeide er een tegenstelling tussen Senaat en Commissie en ontstonden er meningsverschillen over de te volgen koers. En dat in een moeilijke fase – in zijn boek Placet Hic Requiescere Musis geeft Hegener op goede gronden zijn hoofdstuk 7 tot titel: “Het Corps in crisis (1964-1974)”. Die tegenstelling en die meningsverschillen leidden tot bestuurlijke verlamming. Mede op grond van het advies van een Commissie van Goede Diensten, bestaande uit alom gerespecteerde reünisten, werd besloten tot: 1969: Samengaan De Honorair Commissarissen werden hierbij honoraire leden van de Senatus Veteranorum. van de Senatus Veteranorum en de Commissie van Bestuur van de USS PHRM. Hierbij nam de Senaat de taken van beide organen op zich en ging het aantal leden van de Senaat van 5 naar 7.
1970: Opening van discobar Woolloomooloo. In dat jaar werden ook het ‘kaalscheren’ Het “een stoppelveld van jeugdig gras” uit het PHRM-lied wijst op het terug-groeien van haar op de kale schedels van de jonge eerstejaars. (ingevoerd in 1874) en de groentijd afgeschaft Nog op 8 mei 1969 was een voorstel van de Senaat tot een groentijd nieuwe stijl, met afschaffen van het kaalscheren, door de Corpsvergadering met ruime meerderheid verworpen. De Senaat trad af en er trad een interim-senaat aan. (Placet Hic Requiescere Musis 1816-2016, blz. 107-110, Het Utrechtsch Studenten Corps 1936-1986, blz. 124-127). en vervangen door een Kennismakingstijd (KMT) ‘op voet van gelijkheid’.

Perspectief op het besluit van de Corpsvergadering van maart 1972: In de woelige jaren daaraan voorafgaand kampte het USC met problemen als inzichzelfgekeerdheid, teruglopende ledenaantallen, moeizame senaatsvorming en onzekerheid over welke richting het uit moest. Door een deel van de leden werd de oplossing gezien in een fusie van het USC met de U.V.S.V. en/of de N.V.V.S.U., toen nog twee aparte verenigingen. Het waren jaren van levendige discussies in de zaal en in de Vox, dikke beleidsstukken, ‘hearings’ en wilde plannen. In Groningen, Wageningen, Amsterdam en Leiden liep er een fusietraject of was dat traject afgerond. Geen van de opvolgende Utrechtse senaten zag zodanig heil in een fusie dat hij een fusievoorstel aan de leden voorlegde.
1972: Op 9 maart vond een Corpsvergadering plaats waarin, zoals tevoren geagendeerd, het lid Ausems een pro-fusie motie indiende. Na een episch debat werd deze motie verworpen – 133 stemmen voor, 220 tegen. Het is opmerkelijk hoe daarmee de fusiediscussie compleet verdween. J.F.L. Blankenberg, als hoofdredacteur van de Vox en als Vice-ab Actis van de Senaat 1970-1971 een spraakmakend voorstander van fusie, verklaarde in 2016: “Ik vind het best leuk dat het niet is doorgegaan. Als ik daar zo binnenloop…het lawaai, het verschaalde bier op de vloer…Ik ben blij dat het er nog is.” (Voor meer details over de discussies van die tijd: Het Utrechtsch Studenten Corps 1936-1986, blz. 130-136 en Placet Hic Requiescere Musis 1816-2016, blz. 99-127.)
Ook geschiedde het in dit jaar dat het lidmaatschap werd opengesteld voor HBO-studenten.
2005: Samengaan van de Senaat met de Aedilaatscommissie, een corpscommissie die sinds 1988De aedilaatscommissie was in 1973 begonnen als een senaatscommissie waarvan de leden de Senaat op parttime-basis bijstonden in de zaalbezigheden. naast de Senaat ook fulltime in de Sociëteit actief was, o.a. bij de exploitatie van het horeca-gedeelte en het stimuleren van het zaalleven. Het aantal leden van Rector et Senatus Veteranorum ging hierbijZij die tussen 1988 en 2005 zitting hebben gehad in de Aedilaatscommissie werden hierbij Honorair Commissaris en honorair lid van de Senatus Veteranorum. van 7 naar 9.

2011: Oprichting van het Gezelschap ter Exploitatie en Realisatie van Utrechtse-corpshuizen (het G.E.R.U.) 2012: Oprichting van de USC Scholarship Foundation . Deze stichting verstrekt studiebeurzen aan leden van het USC die een bijzonder studie- of onderzoeksproject willen uitvoeren. Het fonds wordt gevuld o.a. door bijdragen van reünisten en door het USC. 2022: De geheel vernieuwde en verbouwde Katzaal in gebruik genomen. Deze ruimte was van 1901 tot 1962 de 'Eetzaal’. Met het openen van de de nieuwbouw in 1962 werd daar de ’Nieuwe Eetzaal’ in gebruik genomen. De eerstgenoemde ruimte werd nu aangeduid als de ‘Oude Eetzaal'. In 1972 kwam hier 'Tejater (sic) Kikker'. Bezoekers van Kikker gebruikten de ingang van Woolloomooloo. Nadat Kikker zich losmaakte van het USC en verhuisde, werd het deel aan de raamzijde een bar, Bar Katmandu. Het deel aan de gangzijde werd aangeduid als de Katzaal. Bij de verbouwing werd de muur tussen de Katzaal en Bar Katmandu gesloopt.} In de vernieuwde, vergrote Katzaal kunnen ouderejaars leden bijeenkomen in een net wat andere sfeer dan in de Conversatiezaal.